Objecten met objecten

Leerdoelen

Na het bestuderen van dit hoofdstuk wordt van je verwacht dat je de volgende begrippen kent en kunt gebruiken:

  • associatie tussen klassen
  • referentie objecten
  • het Terminal Window
  • de methoden System.out.print( ) & System.out.println( )
  • In BlueJ een test-klasse en een test-fixture kunt maken
  • concatenatie van Strings
  • de methode toString( )

Associatie

In dit hoofdstuk leer je hoe je in een klasse objecten van een andere klasse kunt gebruiken. Een klasse kan een attribuut hebben dat een object is van een andere klasse. Er is dan sprake van een associatie. In BlueJ wordt dit mooi geïllustreerd doordat er een stippellijn tussen de klassen wordt getoond.

Referenties

Om een team te kunnen maken moeten er spelers zijn. De klasse team heeft daarom twee attributen van het type Speler. Omdat de attributen verwijzen naar objecten die tot een andere klasse behoren, noemen we ze referenties of referentieobjecten. In een klasse kunnen objecten van een andere klasse worden gecreëerd met het keyword new. Deze roept de constructor van de klasse Speler aan.

Speler speler1 = new Speler(arg0, arg1, arg2)

Om op deze manier een instantie van een andere klasse te maken moeten beide klassen zich in hetzelfde project bevinden. Anders moet de klasse geïmporteerd worden. In de praktijk zul je in je Java klassen heel veel gebruik maken van andere klassen die je zelf hebt gemaakt of die je uit de Java klassenbibliotheken (API) leent (zie web links).